Wednesday, November 18, 2009

Monday, June 08, 2009

Louk Hulsman, abolitionist


Een verhaal over de overleden jurist op het weblog van Max Lerou.

Sunday, April 19, 2009

Nederlandse vrijheid van meningsuiting, of: toen ze 's ochtends kwamen - een Paasverhaal


De avond van Tweede Pinksterdag, 1991. De liefste was vertrokken naar Leuven en ik had de ingeving de Mei van Gorter te lezen. Er zou zich niet zo gauw een rustige avond meer voordoen om het gedicht in boekvorm in een keer van begin tot einde te lezen, dacht ik. Dus las ik de Mei, tevens omdat het nog mei was (ook een vereiste).
Het werd dus tamelijk laat. Omstreeks half twee knipte ik het licht uit.

Lang had ik nog niet geslapen toen ik stampen op de trap hoorde. Een groepje mensen, midden in de nacht – het was nog geen half vijf. Gemorrel aan mijn huisdeur. Bonken op de deur. “Politie, doe open.” Schrik, besluiteloosheid – collega Jan-Willem had gezegd dat ze mij waarschijnlijk “om te pesten” nog wel zouden komen halen. Hij kreeg dus gelijk, aan het einde van het weekeinde. Opendoen was niet aan de orde, ik zou mij eerst moeten aankleden. Zou ik dan eerst nog douchen? Bonk bonk, politie. Dan toch maar aankleden, ongewassen, tandenborstel, tandpasta, wat nog? Bonk bonk, morrel. Blaas ledigen voor de onbekende periode en wat er ook zou volgen lukte niet. Een boek, een dat ze mij niet zullen afnemen en dik genoeg om een onbekende lange periode mee door te komen. Bonk bonk, doe open. De keuze valt op de Statenvertaling die precies in mijn binnenzak past, naast de tandpasta. Bonk bonk roep roep. “Ja ik kom er aan.” Ik stap naar buiten en kom een vijftal agenten tegen, van wie er een net met een koevoet aan komt lopen zwaaien: was van plan in te breken. Rustig sluit ik mijn voordeur. Mijn buurvrouw van dezelfde verdieping staat er handenwringend bij. “Ik vind het schandalig dat jullie mij hiervoor wakker hebben gemaakt.” En dan, tegen mij: “Ik bel je zuster wel, sterkte.” Ze had toevallig mijn zusters telefoonnummer sinds kort. Handig in dit geval. Ze hadden bij haar aangebeld “om mijnheer te verrassen”, een opmerkelijke handelwijze.
De hoofdsmeris van het gezelschap: “U bent aangehouden op grond van artikel 140.” Ik knik begijpend.
Buiten staan zeven politieauto’s. Voor de zekerheid vraagt men mij of ik geboeid moet worden. “Nee, dat hoeft niet.” De ramen van de auto waarin ik vervoerd word zijn geblindeerd, maar ik zie tenslotte dat ik word uitgeladen bij het bureau Lijnbaansgracht.

*



Dertien dagen tevoren – ik was op bezoek bij Harald, collega van de krant die net enkele maanden ter ziele was. Het waren de dagen waarin we als ontheemde redacteuren nog allerlei plannen bespraken. Op de terugweg stuitte ik op een ME-cordon op de Dam – verbaasd liet ik weten dat ik verderop woonde en dus als bewoner graag door wilde rijden. Dat mocht. Er was eerder die avond een voetbalwedstrijd geweest die voor ongewenste samenscholingen in de binnenstad had gezorgd.

De ME-barricade bleek een voorteken. Op de deur van mijn woning vond ik een briefje geplakt dat de politie was langsgeweest. Het had iets met radio te maken, stond er bij, en ik – de buurvrouw – heb ze er maar ingelaten, anders hadden ze de boel opengebroken. Mijn buurvrouw had mijn huissleutel omdat zij dat een veilig idee vond in geval van brand – weg te kunnen vluchten via mijn zijde van het pand. Van het briefje begreep ik eigenlijk niets. Radio? Het duurde ook even voordat ik merkte wat er gebeurd was en wat de inbrekers hadden meegenomen. Het was in ieder geval goed dat de buurvrouw de onverlaten had binnengelaten. Ik belde een rondje, mij excuserend voor het tijdstip. Willem, net vader geworden, was, zei zijn vrouw, achter de soep vandaangehaald en zat vast. Iemand anders was opgesloten toen hij verbaasd zijn huis met een ketting gesloten had gezien, nadere inlichtingen te verkrijgen op het politiebureau.

Er was in mijn persoonlijke papieren geneusd, er was met kussens gesleept, de uitdraai van adressen van Waarheid-redacteuren was weg (ik zou een aantal bellen om te interviewen voor het boek dat ik over de krant zou schrijven), naar ik meende ook mijn giropasje en het restant aan Pools geld, en de cassettes waarop afleveringen van ons radioprogramma waren opgenomen. Tot vandaag aan toe weet ik nog niet precies wat “ze” hebben doorgenomen.

Pas de volgende dag en daarna kreeg ik een beeld van wat er gebeurd was. Tegelijkertijd waren de studio van Radio 100 en Radioproeflokaal Marconi overvallen, en was alles wat uitzenden mogelijk kon maken weggehaald – inclusief een gloednieuw en zeer handig mengpaneel. Het was een goed gecoördineerde overval geweest, die plaatsvond omstreeks de wisseling van programma’s op de vroege woensdagavond. Het bracht theater-programma-maakster Fransien in de cel, gezamenlijk met de kern van het nog in de VS beroemd te worden groepje Bettie Serveert!. De laatsten zeiden huilerig op het bureau dat ze niets te maken wilden hebben met dat lugubere krakersgedoe.
Op hetzelfde ogenblik waren de overvallen op particuliere woningen geweest. Mij had men niet thuis aangetroffen.

In de dagen die volgden werkte ik hard aan een eigen mediategenoffensief. Ik herinnerde mij dat de gemeente Amsterdam voor jonge toeristen reclame had gemaakt met de eigen tolerantie van tegencultuur: de radiostations van de 95,5 werden aanbevolen. De 95,5 was al sinds 11 mei 1987 stil, omdat dit pronken met deze veren de overval op RVZ niet had tegengehouden. Maar hiervoor was niemand achter de soep vandaangehaald. En Radio 100 was de directe nazaat van een aantal 95,5-stations. Via het gemeentearchief kwam ik er achter wanneer deze folder was uitgegeven, en ik vervoegde mij op het gemeentelijk Bureau Jeugdzaken. Het meisje dat ik daar sprak was behoorlijk ontdaan van het verhaal van de arrestatie en vervolging van de collega’s. Zij kon mij een aantal van de genoemde folders meegeven, handig voor de komende zaak van Radio 100 tegen Justitie.

Artikel 140 WvS duidt het lidmaatschap van een organisatie gericht op het plegen van misdrijven zelf aan als misdrijf. Hoewel iedereen die was opgepakt al na twee dagen was vrijgelaten kon deze aanklacht als een zware gelden. Het artikel heet bedoeld te zijn tegen mafiosi, maar is van oorsprong bestemd tegen anarchistische oproerkraaierij: toen de SDAP was opgericht kon de Sociaal-Democratische Bond mooi als criminele organisatie op grond van art. 140 worden verboden. In Nederland wordt nu eenmaal van hogerhand bepaald wat gewenste oppositie is. Men is er ook wisselend in, gezien de blijkbaar vervallen verklaarde folder van Jeugdzaken.
Kort tevoren had ik iemand van het Vlaamse dagblad De Morgen geïnterviewd in ons programma Transkul. Ik overlegde met de redactie van deze krant over een te plaatsen stuk over deze overval. Een artikel over iets waar men zelf bij betrokken was vond men journalistiek twijfelachtig, “maar fax het en dan zullen we het bekijken.” Het is niet geplaatst.

Als ge- en vervaarlijke radiomaker deed ik in die dagen ook programma’s op Radio SCORPIO te Leuven en bij mART in Amsterdam. Gemakkelijke uitlaatkleppen waar ik de overigens wel begrijpelijke bedenkingen van de redactie van De Morgen niet in acht hoefde te nemen. In verband met het niet geplaatste bericht belde ik de persvoorlichter van de Amsterdamse politie, beroeps-Bekende Nederlander Klaas Wilting. Die liet doorschemeren dat het zo’n vaart niet liep met dat idee van criminele organisatie.

Naast De Morgen belde ik De Volkskrant voor een stuk over deze actie tegen de vrijheid van meningsuiting, speciaal voor de rubriek die toen nog Open Forum heette. Toen ik het had langsgebracht keek ik eens in de krant van de dag na de overval. Geen enkel bericht. Op Open Forum kon moeilijk ingegaan worden op een nieuwsbericht dat De Volkskrant zelf niet eens gebracht had! Men keek daar altijd neer op zogenaamde piraten, verbonden als men was aan KRO en VARA met dezelfde nestgeur. Alleen Dick Slootweg had wel eens een goed woordje over voor de vrije radio, maar die ging niet over dit nieuws als redacteur kunstzaken. Toen ik belde om te zeggen dat ik niet verwachtte dat zij ingingen op nieuws dat voor hen niet eens bestond werd mij gezegd dat men er inderdaad niets mee deed. “Probeer het bij Het Parool, dat is ook Amsterdamser.” Het Parool had het nieuws inderdaad wel gebracht, maar had geen zin in iets positiefs over zo’n zender. Ik kwam bij De Groene terecht, waar men er wel voor openstond. Ik wist dat op het prikbord bij hen iets van mij uit Forum hing, alleen daardoor al moest mijn naam er bekend zijn.

Mijn stuk over de verraderlijke overval na zoveel jaren “gedogen” had een ijzersterk slot. Als men iedereen die op de bandjes stond als medeplichtige en dus als organisator van misdrijven beschouwde, dan moest men ook even langs bij de burcht van Praag. Ons radioprogramma had het allereerste interview met de in september 1989 vrijgelaten Václav Havel gehad. Hij weet in ieder geval wat het is om opgesloten te worden, kon ik besluiten. Het was voor mij een mooi gevoel te kunnen zeggen tijdens het tweede verhoor, die Derde Pinksterdag: “Op dit ogenblik wordt mijn artikel over uw overval gedrukt. U wordt uitgenodigd de president van Tsjechoslowakije te arresteren.” De smerissen gingen er niet op in.

*



Op bureau Lijnbaansgracht werden mijn zakken doorgenomen. De tandenborstel die ik bij mij had gestoken werd in een plastic zakje gedaan, benevens mijn portemonnee. Mij werd gevraagd te tekenen voor de “ontvangst” van deze goederen. “Dan zal ik eerst mijn geld moeten natellen, want waarom zou ik u vertrouwen?” “Dan niet, dan tekenen wij wel voor jou.” Je bent soms u en soms jou voor deze mensen. Maar die truc kon ik ook uithalen. De besnorde agent die in mijn kontzakken ging graaien voegde ik toe: “Dat vind je wel lekker hè?” Hij trok zijn hand terug: “Denkt u dat echt?” “Dat zie ik zo wel aan je snor.” Geschrokken begon hij tegen zijn collega’s: “Mijnheer denkt dat ik het lekker vind om in zijn achterzak te voelen.”
Met excuses aan gaye vrienden en met de verbaasde vaststelling achteraf dat Nederlandse smerissen er niet op gaan rammen als zij verbaal een tegenaanval krijgen. Toen althans niet.
De bijbel mocht ik houden. Men keek er van op dat ik zoiets bij mij had. In de kale ruimte lag een prop papier met iets bruins eraan op de grond – hoe het er kwam en wat het bruine was bleef te raden. Toen de deur even open werd gedraaid trapte ik het vieze ding, handiger dan ik gewend ben van mijzelf, naar buiten. De vrouwelijke smeris trapte het weer de cel in.”En als je niet uitkijkt laat ik je zelf de hele boel schoonmaken.” Die zat. Er was een bel waarmee je een of ander verzoek kon uiten – alsof je in het ziekenhuis lag. Er kwam een moment waarop ik er toch aan toe was naar de wc te gaan. Dit werd toegestaan. Het duurde de betrokken smeris echter blijkbaar te lang. “Komt er nog wat van of moet ik je helpen?” Daar ging hij weer! “Ja dat wil je maar al te graag, hè?” (Het was een andere dan de zakkengraaier). Eenmaal buiten liep ik naar het nogal verafgelegen kraantje. ”Heehee, wat moet dat?” “Ik ga mijn handen wassen. Zou je ook eens moeten doen.” “Dat heb ik nog nooit meegemaakt,” zei de verbouwereerde smeris. “Dan maak je het nu mee. Voor alles is er een eerste keer.” Vanuit antropologisch standpunt een leerzame scène.

Slaaptekort maakt mij gevatter dan in uitgeslapen toestand.

Na een onbekend tijdsverloop in deze politiecel werd ik opgehaald voor transport. De afstand bureau Lijnbaansgracht-Hoofdbureau Elandsgracht, drie minuten lopen, moest natuurlijk per auto worden afgelegd. Hier werd ik in een cel gedeponeerd met een brits, een metalen wc-pot midden in de cel en zowaar een knopje waar je eens in de zoveel minuten (een kwartier?) wat water uit kon krijgen. Er was hoog in deze ruimte zowaar een raam waardoor de blauwe lucht te zien was.

Er was mij niet gevraagd of ik medicijnen gebruikte. Dat deed ik niet. Als ze nodig waren geweest waren ze niet verstrekt. Als mijn lief bij mij was geweest en ook was opgepakt – had ze dan de gelegenheid gehad te zeggen dat zij insuline moest hebben en van een maaltijd voorzien moest worden? Ik dacht aan Hans Kok en vooral aan mijn lief – zo zorgvuldig behandelt dit systeem zijn zogenaamde verdachten.

Ergens die ochtend werd ik opgehaald “voor verhoor”. Natuurlijk volkomen toevallig kwam ik op de trap collega Rob Straus tegen, die zij dus ook van zijn bed getild hadden (een uur later, dat wel – hoorde ik achteraf). Wij hoefden niet te doen alsof we elkaar niet kenden – “zo kom je nog eens iemand tegen” zei een van de begeleidende smerissen. Wij hadden niets te verbergen – dit was juist de kracht van het radiostation. “Dus ik als agent zou bij uw vergadering mogen zitten?” “Jazeker. Het zou misschien handig zijn geen uniform aan te trekken, om vragen te voorkomen. Maar iedereen mag er bij zijn.” Ongeloof.
Flard van het verhoor. Toen ik te horen kreeg dat men nogal veel van mij wist – onder andere dat ik naar A. in Groningen zou zijn gegaan wist ik dat het allemaal wel meeviel. A. zat nu immers in Leuven. Men ging een rijtje namen na met de vraag of ik die of die kende. “Willem van F. – die kent u van de Zilverberg.” “Ik weet niet of hij daar gewoond heeft. Daar ken ik hem zeker niet van. Hij is de W van WHS, het station dat in Radio 100 is opgegaan.” Ik begon het grappig te vinden, want ik wist wat deze abracadabra betekende – en zij wisten dit niet. Op zeker ogenblik moest ik wel zeggen dat het mij te veel werd doordat ik gebrek aan koffie en vooral aan eten had. “U krijgt straks een maaltijd.”

Dit klopte, het zal omstreeks twaalf uur geweest zijn. Door het luikje werd een Unilever-opwarmhap geduwd. Bieten, een stukje dood dier, iets aardappeligs en een appel. Het geheel te nuttigen met een plastic lepeltje. Wensen aangaande dieet waren niet aan de orde gesteld. Het moest maar zo. Omdat ik een ongeschilde appel slecht aankan schilde ik deze met de rand van het plastic lepeltje, hetgeen lukte. Detentie maakt onverwacht vindingrijk en handig. Onophoudelijk was er een geklingklang op de verwarmingsbuizen, waar ik niets van begreep en waarvan ik ook niet kon weten of het voor mij bestemd was. Er was hier iemand die ik kende, maar die had ik al gezien en die zou ik wel weer spreken.

(Over bekenden gesproken: de volgende dag had NRC-Handelsblad een verhaal over de open dag die net die dag was gehouden op het Hoofdbureau van Politie te Amsterdam. De cellen konden de journalisten ook bekijken. Ik zag een foto van de brits met mijn jas er op in de lebrale kwaliteitskrant. Ik was blijkbaar net weg voor verhoor. Aanleiding tot een nieuw artikel van een collega van wijlen De Waarheid die er even niet was geweest en die vanwege de vrijheid van meningsuiting was opgesloten. Compleet met gids voor het schillen van een appel met een plastic lepeltje. Bij NRC-Handelsblad was men niet geamuseerd. Bij dezen dan alsnog, colleeegeeee....)

Bij het tweede verhoor, ergens in de middag, kreeg ik te horen dat ik waarschijnlijk nog voor de avond vrijgelaten zou worden. Mijn moeder was aan de balie geweest om te zeggen dat ik onmiddelijk vrijgelaten diende te worden, ik moest haar maar even bellen waar de heren bij waren. Zoveel drang om voor haar kroost op te komen verraste mij wel.

Af en aan wegdommelend in de warmer wordende middag slaagde ik er toch in het hele Evangelie volgens Mattheüs te lezen. Ik kreeg nog bezoek van een ambtenaar van de reclassering, want waar ik van verdacht werd daar kreeg men minimaal al gauw drie jaar voor, dus werd meteen de reclassering ingeschakeld. Toen ik vertelde waarvoor ik zat zei hij: “Hebben ze nou echt niets beters te doen?” Voor mij geen weet. Zijn visitekaartje zit nog steeds in mijn bijbel.

En toen kwam het ogenblik waarop ik losgelaten werd. Moeizaam hannesen met het veters opnieuw indoen. Portemonee weer in ontvangst nemen, en niet te vergeten tandenborstel en tandpasta. Tot ziens, zeiden de smerissen. Dat hoop ik niet, heren, kon ik alleen terugzeggen.
Proeflokaal Marconi was niet ver van het hoofdbureau, dus na enige aarzeling over wat te doen met de herwonnen vrijheid stommelde ik daarheen. Voor de aanwezigen een wonderlijke verrassing – die avond zou een solidariteitsfeest gehouden worden in Paradiso en daar was zowaar een van de gevangenen. Er was er nu dus nog maar een over, Rob, die weigerde zijn naam te noemen (alsof ze die niet wisten). Dat ik de bijbel bij mij gestoken had vond men een intrigerend detail, wat mij meteen de naam André met de bijbel opleverde. Iemand kwam op het idee Psalm 140 op te slaan, om vast te stellen dat de tekst zeer toepasselijk was op onze situatie. Snel ging men ermee naar de sigarenboer om de hoek, die nog tamelijk laat open was en waar gekopieerd kon worden. Die avond werd Psalm 140 uitgedeeld in het gebouw van de Vrije Gemeente.

Vervolgens heb ik het klaargespeeld te douchen. Ik had geprobeerd zo goed en zo kwaad als het ging mij te reinigen met water uit het zuinige kraantje in de cel, wat tot een plas op de grond geleid had die een vieze blik aan de bewaker ontlokte. “Schoon water, mijnheer.” Men is niets gewend daar. Boterhammen – lief in Leuven gesproken, die reageerde wat vlak, ongeloof, zegt zij nog steeds, achteraf, excuses en verhaal voor de buurvrouw, en op naar Paradiso. Was dit een manifestatie mede speciaal voor mij? Fransien en ik konden even voordoen hoe je vingerafdrukken worden afgenomen. Ik heb geloof ik vanuit de zaal iets gezegd, maar het bleek al gauw niet over de gevangengenomenen te gaan. Het maakt achteraf niet uit.
Er was wel na afloop een lawaaidemonstratie voor Rob – die er niets van gehoord heeft en vroeg was gaan slapen (hij zat toch niet aan de straatkant). Bij die demonstratie hoorde ik dat een collega met wie wij het programma maakten op staande voet ermee stopte, gewoon omdat hij bang was. Na ruim zes jaar het onverhoedse einde van Paul Vlaanderen – maar het was eerlijk en er viel niets tegen in te brengen. De ram op de deur is eng.

En daar grauwde mij het vooruitzicht toe straks alleen in bed te liggen op de plaats waar ze mij waren komen halen. Nooit heb ik zo’n behoefte gehad aan – waar het op neergekomen zou zijn, ik zeg het eerlijk – vreemdgaan als die avond. A. was te ver weg. Zomaar, een aardige begrijpende vrouw?
M* was lief tegen mij, opvallend en wat onverwacht, maar zij woonde samen. Smachtend zocht ik de blik van andere M*, die een en al oog voor een vriendin was en mij geen enkele blik waardig keurde. Alsjeblieft....
Ze zag mij niet en daar bleef het bij. Voor de zonde behoed.

*



Van vervolging op grond van artikel 140 is niets gekomen. Behalve de uitdraai van Waarheid-medewerkenden heb ik al het ontvreemde teruggekregen. Deze diefstal viel ongetwijfeld onder dezelfde handige dienst die vaststelde dat ik de hoorn niet goed op de haak had gelegd in de studio zodat men mij over saxofoonmuziek had horen praten. Iets wat men ook gewoon op de radio had kunnen horen – en ik was niet de spreker, dat was onze opvolger.
De technische mogelijkheid in woningen en dergelijke te luisteren via de telefoon werd en wordt in dit soort tapverslagen weggemoffeld – tezeer Big Brother. Waarschijnlijk wordt deze snuffelmethode ook niet als bewijs erkend.
Een van de eersten die op het herrezen Radio 100 te horen was, was ijdeltuit Ed van Thijn, die tegen de schoonogige Rita (Miss Akira) in de microfoon zei: “Gelijke monniken gelijke kappen,” doelende op de behandeling van niet-legale zenders, waarmee hij meteen deelnemer werd aan een organisatie met het oogmerk het plegen van misdrijven. Samen met (de achteraf al even ijdele) Havel.
Het stuk voor De Groene was een brief van een gevangene geworden verwerkt in een stuk van iemand anders die zelf nog even bij Radio 100 is komen werken.
Radio 100 is twaalf jaar later alsnog bezweken aan de nationalisatie en zogenaamde vermarkting van trillingen per seconde.

Van voetstappen op de trap, ook op andere trappen, schrik ik nog steeds. Ook overdag.

(Foto's achtereenvolgens: ikzelf in 1991 - o onbarmhartige tijd, bij het radioprogramma Transkul, voor de overval, op de oorspronkelijke foto stonden nog twee collega's die ik maar heb weggesneden; de zangeres van Bettie Serveert!; collega Fransien van Radio 100; Václav Havel).

Thursday, April 16, 2009

Ammon Hennacy over de isoleercel


Uit het handboek over hoe de isoleercel te overleven. Hennacy mocht in 1918 nog wel een boek, en wel de bijbel, bij zich hebben.

1. Warden Zerbst offered to let Hennacy out of solitary if he
would snitch.


In about five minutes he returned, saying: "I forgot to ask you something, Hennacy. I’ll leave you out tomorrow just the same."

"What is on your mind?" I asked.

"Have you been sneaking letters out of this prison?" he asked in an angry tone.

"Sure," I replied, smiling.

"Who is doing it for you?" he demanded.

"A friend of mine," I answered.

"What is his name?" was the query.

"That is for you and your guards and stool pigeons to find out. I won’t tell you, for I want to get some more letters out concerning the evil things that go on," I replied good-naturedly.

He stormed around my cell, somewhat taken back by the fact that I had not lied or given in. "You’ll stay in here all your good time and get another year, you stubborn fool," he said as he left.
It was not for many years that I knew I had used the method of moral jiu jitsu as advised by Ghandi: If you don’t give your enemy a hold he can’t throw you.

Never be on the defensive; always answer quickly and keep the enemy on the run. He is used to trickery and is put off his guard by an honest and courageous opponent whom he cannot scare or bribe... (But) the world needs a Samson to pull down their whole structure of lies.

2. Hennacy hears the groans of the prisoner in the cell next to him. This man is being tortured to the point of madness. Hennacy thinks of suicide.

How soon would I be strung to the bars? How long could a fellow stand such treatment?

As soon as it was dark I sharpened my spoon again and tried it gently on my wrist. The skin seemed to be quite tough, but then I could press harder. If I cut my wrist at midnight I could be dead by morning. I thought I ought to write a note to Selma and to my mother and I couldn’t see to do it until morning. Well, I had waited that long, I could wait a day longer.

3. Hennacy survives. He sings, reads, and thinks about love and purpose.

The sun shone brightly in my cell the next morning for the first time in weeks. I crouched again by the door and saw Berkman’s bald head.

Tears came into my eyes and I felt ashamed of myself for my cowardly idea of suicide just because I had a few reverses. Here was Berkman who had passed through much more than I would ever have to endure if I stayed two more years in solitary. How was the world to know more about the continued torture of Popoff and others if I gave up?

The last two verses of the I.W.W. Prison Song now had

a real meaning to me as I sang them again. I was through with despair. I wanted to live to make the world better. Just because more prisoners, and for all that, most people on the outside, did not understand and know what solitary meant was all the more reason why I should be strong. I sang cheerfully:

By all the graves of Labors dead,

By Labor’s deathless/lag of red,

We make a solemn vow to you,

We’II keep the faith, we will be true.

For freedom laughs at prison bars,

Her voice reaches to the stars;

Proclaiming with the tempest’s breath

A cause beyond the reach of death.


I had now read [the Bible] through four times and read the New Testament many times and the Sermon on the Mount scores of times.

I had made up games with pages and chapters and names of characters in the Bible to pass away the time. I had memorized certain chapters that I liked. As I read of Isaiah, Ezekiel, Micah and others of the prophets and of Jesus, I could see that they had opposed tyranny. I had also spent many days reviewing all of the historical knowledge that I could remember and in trying to think through a philosophy of life. I had passed through the idea of killing myself. This was an escape, not any solution to life. The remainder of my two years in solitary must result in a clear-cut plan whereby I could go forth and be a force in the world. I could not take any halfway measures…

I had called loudly for the sword and mentally listed those whom I desired to kill when I was free. Was this really the universal method which should be used? I would read

the Sermon on the Mount again. When a child I had been frightened by hell fire into proclaiming a change of life.

Now I spent months making a decision; there was no sudden change. I had all the time in the world and no one could talk to me or influence me. I was deciding this idea for myself.

Gradually I came to gain a glimpse of what Jesus meant when He said, "The Kingdom of God is Within You." In my heart now after six months I could love everybody in the world but the warden, but if I did not love him then the Sermon on the Mount meant nothing at all. I really saw this and felt it in my heart, but I was too stubborn to admit it in my mind.

One day, I was walking back and forth in my cell when, in turning, my head hit the wall. Then the thought came to me:

"Here I am locked up in a cell. The warden was never locked up in any cell and he never had a chance to know what Jesus meant. Neither did I until yesterday. So I must not blame him. I must love him."

Now the whole thing was clear. The Kingdom of God must be in everyone: in the deputy, the warden, in the rat and the pervert. And now I came to know it—in myself.

I read and reread the Sermon on the Mount: the fifth, sixth and seventh chapter of Matthew thus became a living thing to me. I tried to take every sentence and apply it to my present problems. The warden had said that he did not understand political prisoners. He and the deputy, in plain words, did not know any better; they had put on the false face of sternness and tyranny because this was the only method which they knew. It was my job to teach them an other method: that of goodwill overcoming their evil intention, or rather habits.

The opposite of the Sermon on the Mount was what the whole world has been practicing in prisons and out of prison; and hate piled on hate has brought hate and revenge. It was plain that this system did not work.



Ammon Hennacy, Georgia 1918

Saturday, April 11, 2009

Vanuit de Griekse isoleercel


Op 20 februari schreef Katerina Goulioni onderstaande brief aan de Griekse ombudsman. Op 18 maart was zij dood. Met enkele verbeteringen overgenomen van Occupied London, ik hoop niet dat het mij kwalijk genomen wordt dat ik het verhaal niet in het Nederlands vertaal (het zou toch een tweedehandsvertaling zijn).
De dood van Katerina Goulioni heeft to een algemene gevangenisopstand in Griekenland geleid.

Complaint to the Greek Ombudsman by prisoner Katerina Goulioni

Eleonas Thivon, 20-02-09

I am 41 years old today, addicted to heroin from the age of 17. All these years I have been sick and addicted to a substance without which I would not be able to stand, to work, to live. The worst nightmare however, some nightmare many consider a somehow given follow-up to the addiction, is one I had never imagined I would live in the way I live and am threatened to live daily. This “given follow-up to the addiction” is my imprisonment which means my captivity, being taken hostage by prison guards who control and intervene even on my genitals and most private parts of my body.

Whenever I enter a prison, either because I go there for the first time or after returning from court or the hospital, I am subject to the following attack, which they call “body search”:

The guard forces me to take off all my clothes, to open up my legs and to cough while she examines my anus. Often she takes the opportunity to examine my naked body; she looks at me thoroughly, she treats me offensively, ironically, as if I’m the worst scum on earth.

Then, they give me other clothes, from their storage, which are mismatching and humiliating. They take my bra because it is “banned” in isolation as I might, supposedly… kill myself with it. They give me shoes a few sizes bigger than mine so that I walk like a clown and they take me to the pharmacy. There, they make me sit on a gynaecological chair and the guard puts her finger in my vagina. I am then forced to urinate in the presence of the guard, for the drug test.

Once, on the paper placed on the gynaecological chair where they put me I saw hair of the previous prisoner. The sterilisation of their equipment is something they only occasionally remember. To some they place rusty dilators while forcing their fingers in such way that the prisoner is in pain. The sarcastic jokes do not miss from their repertoire.

Recently I refused a vaginal examination from the gynaecologist as I think that regardless of knowledge, specialisation and education level, having anyone force their fingers into you is at least “improper”, I’d say. I asked for a sonar scan only to be threatened I would be tied up overnight - this threat was mouthed by the prison guard assigned the role of a …nurse in the Prison of Thiva, Stella Gavana, in the presence of her superior Sotoria Sampani. She told me that since I am a prisoner I must accept the vaginal examination - and those who are not prisoners are “different”. In short she told me and still tell me that since I am a prisoner they can do whatever they want with me and I should not react.

They took me to sub-commander of the prison Aglaia Kafritsa, who told me that since I refuse the vaginal examination, any drugs found in the prison she will charge on me and that she will hold me in solitary confinement for many days to come. When I asked her for a sonar scan and told her I can no longer stand this raping of my vagina she told me she did not have the capacity to do that. I replied that I am not obliged to pay for their own incapacity and they took me to solitary - where they would take me, that is, whether they had given me a vaginal examination or not.

In solitary they put me in a cell where I had to ring a bell for a guard to come take me to a toilet shared between all the prisoners and watched by a camera.

While defecating you are being watched by the prison guard from the camera and only once she sees your excrement can you ask for her permission to flush the toilet.

Not only am I forced to defecate in front of a prison guard, I am also forced to defecate 8 times before I am removed from solitary - although this, too, depends on their mood.

Most prisoners take laxatives in order to achieve these 8 defecations and often either the prison guard doesn’t come to open their door or there is another prisoner in the toilet and so they literally defacate on themselves. The guards will threatingly tell them, “this is Thiva, you will only ring the bell when you really need it”, which “real need” is assessed by the prison guard. Or they will grudgingly tell them, “you want to go to the toilet again?”, and similar in an unbelievably inhuman and sadist behaviour.

It has happened to me that the guard would not open the door and so I was forced to urinate in a plastic bottle and to later have problems with my bowel because of holding on defacating. In the end I reached the point of kicking the cell’s door so that it would open; the guard treated me subhumanly and in a provocative manner because I called her “chicken”; she wrote a false report (ms Harikleia Daniilidou is the guard in question) together with guard Ioannis Galanis, who was on duty on the day. I stood against the disciplinary committee and their subordinate attorney Georgios Prassas punished me with the detention in isolation for five days with the additional and illegal removal of my right to coffee, cigaretes and phone calls.

This disciplinary punishment is only written off my records after two years, meaning that apart from the torturing I was put through, I will not be able to be bailed out sooner and so my sick parents and my 21-year old daughter will wait a long time before they can see me and I can support them.

All of these events took place in the female prison of Koridalos (Athens) but all of these guards still work in Thiva, together with head prison guard Panagiotis Korakis, who here in the isolation unit of Thiva told me that despite my 8 defacations he has the right to hold me in isolation for six days according to “prison rules”. The prison rules mention nothing of the kind - to the contrary they state that a 3-day stay in isolation can only take place after an order by an attorney general and is only extended if illegal substances are found in the body of the prisoner which are impossible to remove…

You cannot take a bath in isolation (which they call “special detention area”, as if changing a name ends the horror) because whenever there happens to be hot water, the guard is not there and where she is she might take you out of the cell, insisting that water is hot even when it isn’t.

Whenever you take a bath they watch you. And so we might stay without taking a bath for seven days, if not longer. You are only allowed to order coffee, water etc from the prison café, which runs for the prison guards and in which prisoners also work. Last time I was held in isolation I paid 20 euros to the café. With this amount I could have lasted around 20 days by buying my own coffee and sugar and yet I was forced to spend it within 5 days. Yet here the managing of our money depends on the mood of the prison guards.

So when our torturers decide to take us out of isolation we have to go through the same torture of body search and vaginal raid. They can put you through the same torture at any time in the main prison unit, where I am staying, whenever there is a suspicion of use of illegal substances. They enter our unit, they wake us up, they put us through this examination, they take us out of unit and mess up all our stuff, throwing it to the floor. We then lose our stuff because they throw it or take it with them and need to put everything back to place in order to be allowed to sleep…

I used to be a human with lust for knowledge, with a sustainable business, with lust for creation.

Today, all this pain, abuse, the raping of my body and my soul make me dream that I kill all those who get paid to torture weak people.

Crunching my teeth I wisper “to your doggedness, you swine, I still hold” hoping the day will come when they will stop putting their dirty, twisted hands on defenseless people. I know the world cannot change, yet it can REFORM - as long as we don’t stay indifferent.

I shall never overcome all that I have been put through in prison.

Goulioni Katerina

Twee belangrijke abolitionistische boeken

Online.
Instead of prisons: a handbook for abolitionists.
Nils Christie, Limits to pain.
En Lod. van Mierop Van misdadiger tot zielszieke.

Wednesday, March 25, 2009

Duizenden gevangenen in de VS psychotisch door isoleercel


Dit verhaal komt onder dankzegging via The Christian Radical van wie de illustratie ook afkomstig is.
Opmerkelijk dat de Rote Armee Fraktion in feite de aanleiding gaf tot de eerste protesten tegen de isoleercel in Nederland.
Op uw impertinente vraag hoe ik dit weet kan ik zonder terughoudenheid antwoorden: ik was bij die acties. Het stemt treurig dat het niettemin allemaal erdoorgerost is, in Nederland en elders - en vooral in het paradijs van de opsluitindustrie, de VS.

- Sherwood Ross -


The United States today is housing tens of thousands of inmates in long-term solitary confinement, a form of numbing mental torture that drives about one-third of them psychotic, induces irrational anger in 90 percent, and ups the likelihood they will commit violent crimes upon release.

“It’s an awful thing, solitary,” U.S. Senator John McCain once wrote of his two years spent in a fifteen by fifteen foot prison cell in Viet Nam. “It crushes your spirit and weakens your resistance more effectively than any other form of mistreatment.” Testimony from other notables that have endured long stretches in solitary have elicited like comments.

Yet, the U.S. today has the dubious distinction of incarcerating “the vast majority of prisoners who are in long-term solitary confinement” around the world, according to an article in the March 30th The New Yorker magazine.

And they make up a growing portion of our 2.3 million inmates, a shameful statistic that ranks America first among all nations. Gawande’s article is titled “Hellhole.”


The first supermax built anywhere was Sydney, Australia’s “Katingal” unit at Long Bay Correctional Centre in 1975. Dubbed the “electronic zoo,” it lasted a brief two years before it was closed down over human rights concerns, according to Wikipedia.

In the 17 years beginning with the construction of the first U.S. “supermax” prison in Marion, Ill., in 1983, 60 such prisons have sprouted---prisons specifically designed for mass solitary confinement, reports Atul Gawande in the The New Yorker. The Federal Bureau of Prisons euphemistically refers to its solitary cells as “Special Housing Units.” Most of the supermax prisons have been erected by State governments and two-thirds of all states have them.

“The number of prisoners in these facilities has since risen to extraordinary levels,” Gawande writes. “America now holds at least 25,000 inmates in isolation in supermax facilities. An additional 50,000 to 80,000 are kept in restrictive segregation units, many of them in isolation, too, although the government does not release these figures.”

The Urban Institute found the per cell cost for confining one prisoner in solitary for one year is $75,000. Taxpayers could put a dozen students through community college for the same bucks and society would get a better return. From every indication, money spent on a supermax is money poorly spent.

Boston psychiatrist Stuart Grassian, who interviewed more than 200 prisoners kept in solitary, concluded that about one in three of them had developed acute psychosis with hallucinations. Prisoners so confined spend their time talking to themselves, pacing back and forth like animals in cages, and blank out mentally.

Some beat their heads against the walls until blood flows. Others lapse into catatonic states, utterly destroyed as functioning human beings. “EEG studies going back to the nineteen-sixties have shown diffuse slowing of brain waves in prisoners after a week or more of solitary confinement,” Gawande writes.

Often, prisoners can be confined in solitary for minor infractions of prison rules, such as taking too much time in the shower or associating with a gang member. By denying an inmate social interaction, “the human brain may become as impaired as one that has incurred a traumatic injury,” Gawande points out. After all, he notes, “Human beings are social creatures.”

The writer quotes Craig Haney, a psychology professor at the University of California at Santa Cruz allowed to study inmates at California’s Pelican Bay supermax, as finding many prisoners “begin to lose the ability to initiate behavior of any kind---to organize their own lives around activity and purpose. Chronic apathy, lethargy, depression, and despair often result.”

Additionally, many of the solitary inmates become consumed with revenge fantasies. We need to ask, “What is the cost to society in treasure and blood after their release?” “How many go straight to mental hospitals?” “How many wind up right back in prison?”

There are defenders of the supermax model, however. One inmate wrote the Denver Post he was not affected by the boredom and considered the silence “wonderful.” He said, “I still have a relatively intact mind. It could be infinitely worse.” And in Forbes magazine, author Ian Ross (no kin), wrote, “It’s worth considering that the Supermax model--which includes prisoner isolation for 23 out of every 24 hours a day--may be serving as a deterrent to some violent criminals, a kind of brightly lit billboard that advertises the life of rather extreme measures they are facing. There’s no way to quantify that, but it’s not out of the realm of possibility.” (It may be, indeed!)

In June, 2006, after a year-long study, the Commission on Safety and Abuse in America’s Prisons called for an end to long-term isolation of prisoners. It said there were no benefits to the practice beyond 10 days of punishment. What’s more, Gawande writes, “evidence from a number of studies has shown that supermax conditions---in which prisoners have virtually no social interactions and are given no programmatic support---make it highly likely that they will commit more crimes when they are released.”

The writer says our willingness to confine our own citizens to solitary made it easy to discard the Geneva Conventions prohibiting similar treatment of foreign prisoners of war. “In much the same way that a previous generation of Americans countenanced legalized segregation, ours has countenanced legalized torture. And there is no clearer manifestation of this than our routine use of solitary confinement---on our own people….”

Since prolonged solitary is little more than the sadistic crucifixion of thousands of human beings, where, oh where, is the public outrage?