De avond van Tweede Pinksterdag, 1991. De liefste was vertrokken naar Leuven en ik had de ingeving de Mei van Gorter te lezen. Er zou zich niet zo gauw een rustige avond meer voordoen om het gedicht in boekvorm in een keer van begin tot einde te lezen, dacht ik. Dus las ik de Mei, tevens omdat het nog mei was (ook een vereiste).
Het werd dus tamelijk laat. Omstreeks half twee knipte ik het licht uit.
Lang had ik nog niet geslapen toen ik stampen op de trap hoorde. Een groepje mensen, midden in de nacht – het was nog geen half vijf. Gemorrel aan mijn huisdeur. Bonken op de deur. “Politie, doe open.” Schrik, besluiteloosheid – collega Jan-Willem had gezegd dat ze mij waarschijnlijk “om te pesten” nog wel zouden komen halen. Hij kreeg dus gelijk, aan het einde van het weekeinde. Opendoen was niet aan de orde, ik zou mij eerst moeten aankleden. Zou ik dan eerst nog douchen? Bonk bonk, politie. Dan toch maar aankleden, ongewassen, tandenborstel, tandpasta, wat nog? Bonk bonk, morrel. Blaas ledigen voor de onbekende periode en wat er ook zou volgen lukte niet. Een boek, een dat ze mij niet zullen afnemen en dik genoeg om een onbekende lange periode mee door te komen. Bonk bonk, doe open. De keuze valt op de Statenvertaling die precies in mijn binnenzak past, naast de tandpasta. Bonk bonk roep roep. “Ja ik kom er aan.” Ik stap naar buiten en kom een vijftal agenten tegen, van wie er een net met een koevoet aan komt lopen zwaaien: was van plan in te breken. Rustig sluit ik mijn voordeur. Mijn buurvrouw van dezelfde verdieping staat er handenwringend bij. “Ik vind het schandalig dat jullie mij hiervoor wakker hebben gemaakt.” En dan, tegen mij: “Ik bel je zuster wel, sterkte.” Ze had toevallig mijn zusters telefoonnummer sinds kort. Handig in dit geval. Ze hadden bij haar aangebeld “om mijnheer te verrassen”, een opmerkelijke handelwijze.
De hoofdsmeris van het gezelschap: “U bent aangehouden op grond van artikel 140.” Ik knik begijpend.
Buiten staan zeven politieauto’s. Voor de zekerheid vraagt men mij of ik geboeid moet worden. “Nee, dat hoeft niet.” De ramen van de auto waarin ik vervoerd word zijn geblindeerd, maar ik zie tenslotte dat ik word uitgeladen bij het bureau Lijnbaansgracht.
Dertien dagen tevoren – ik was op bezoek bij Harald, collega van de krant die net enkele maanden ter ziele was. Het waren de dagen waarin we als ontheemde redacteuren nog allerlei plannen bespraken. Op de terugweg stuitte ik op een ME-cordon op de Dam – verbaasd liet ik weten dat ik verderop woonde en dus als bewoner graag door wilde rijden. Dat mocht. Er was eerder die avond een voetbalwedstrijd geweest die voor ongewenste samenscholingen in de binnenstad had gezorgd.
De ME-barricade bleek een voorteken. Op de deur van mijn woning vond ik een briefje geplakt dat de politie was langsgeweest. Het had iets met radio te maken, stond er bij, en ik – de buurvrouw – heb ze er maar ingelaten, anders hadden ze de boel opengebroken. Mijn buurvrouw had mijn huissleutel omdat zij dat een veilig idee vond in geval van brand – weg te kunnen vluchten via mijn zijde van het pand. Van het briefje begreep ik eigenlijk niets. Radio? Het duurde ook even voordat ik merkte wat er gebeurd was en wat de inbrekers hadden meegenomen. Het was in ieder geval goed dat de buurvrouw de onverlaten had binnengelaten. Ik belde een rondje, mij excuserend voor het tijdstip. Willem, net vader geworden, was, zei zijn vrouw, achter de soep vandaangehaald en zat vast. Iemand anders was opgesloten toen hij verbaasd zijn huis met een ketting gesloten had gezien, nadere inlichtingen te verkrijgen op het politiebureau.
Er was in mijn persoonlijke papieren geneusd, er was met kussens gesleept, de uitdraai van adressen van Waarheid-redacteuren was weg (ik zou een aantal bellen om te interviewen voor het boek dat ik over de krant zou schrijven), naar ik meende ook mijn giropasje en het restant aan Pools geld, en de cassettes waarop afleveringen van ons radioprogramma waren opgenomen. Tot vandaag aan toe weet ik nog niet precies wat “ze” hebben doorgenomen.
Pas de volgende dag en daarna kreeg ik een beeld van wat er gebeurd was. Tegelijkertijd waren de studio van Radio 100 en Radioproeflokaal Marconi overvallen, en was alles wat uitzenden mogelijk kon maken weggehaald – inclusief een gloednieuw en zeer handig mengpaneel. Het was een goed gecoördineerde overval geweest, die plaatsvond omstreeks de wisseling van programma’s op de vroege woensdagavond. Het bracht theater-programma-maakster Fransien in de cel, gezamenlijk met de kern van het nog in de VS beroemd te worden groepje Bettie Serveert!. De laatsten zeiden huilerig op het bureau dat ze niets te maken wilden hebben met dat lugubere krakersgedoe.
Op hetzelfde ogenblik waren de overvallen op particuliere woningen geweest. Mij had men niet thuis aangetroffen.
In de dagen die volgden werkte ik hard aan een eigen mediategenoffensief. Ik herinnerde mij dat de gemeente Amsterdam voor jonge toeristen reclame had gemaakt met de eigen tolerantie van tegencultuur: de radiostations van de 95,5 werden aanbevolen. De 95,5 was al sinds 11 mei 1987 stil, omdat dit pronken met deze veren de overval op RVZ niet had tegengehouden. Maar hiervoor was niemand achter de soep vandaangehaald. En Radio 100 was de directe nazaat van een aantal 95,5-stations. Via het gemeentearchief kwam ik er achter wanneer deze folder was uitgegeven, en ik vervoegde mij op het gemeentelijk Bureau Jeugdzaken. Het meisje dat ik daar sprak was behoorlijk ontdaan van het verhaal van de arrestatie en vervolging van de collega’s. Zij kon mij een aantal van de genoemde folders meegeven, handig voor de komende zaak van Radio 100 tegen Justitie.
Artikel 140 WvS duidt het lidmaatschap van een organisatie gericht op het plegen van misdrijven zelf aan als misdrijf. Hoewel iedereen die was opgepakt al na twee dagen was vrijgelaten kon deze aanklacht als een zware gelden. Het artikel heet bedoeld te zijn tegen mafiosi, maar is van oorsprong bestemd tegen anarchistische oproerkraaierij: toen de SDAP was opgericht kon de Sociaal-Democratische Bond mooi als criminele organisatie op grond van art. 140 worden verboden. In Nederland wordt nu eenmaal van hogerhand bepaald wat gewenste oppositie is. Men is er ook wisselend in, gezien de blijkbaar vervallen verklaarde folder van Jeugdzaken.
Kort tevoren had ik iemand van het Vlaamse dagblad De Morgen geïnterviewd in ons programma Transkul. Ik overlegde met de redactie van deze krant over een te plaatsen stuk over deze overval. Een artikel over iets waar men zelf bij betrokken was vond men journalistiek twijfelachtig, “maar fax het en dan zullen we het bekijken.” Het is niet geplaatst.
Als ge- en vervaarlijke radiomaker deed ik in die dagen ook programma’s op Radio SCORPIO te Leuven en bij mART in Amsterdam. Gemakkelijke uitlaatkleppen waar ik de overigens wel begrijpelijke bedenkingen van de redactie van De Morgen niet in acht hoefde te nemen. In verband met het niet geplaatste bericht belde ik de persvoorlichter van de Amsterdamse politie, beroeps-Bekende Nederlander Klaas Wilting. Die liet doorschemeren dat het zo’n vaart niet liep met dat idee van criminele organisatie.
Naast De Morgen belde ik De Volkskrant voor een stuk over deze actie tegen de vrijheid van meningsuiting, speciaal voor de rubriek die toen nog Open Forum heette. Toen ik het had langsgebracht keek ik eens in de krant van de dag na de overval. Geen enkel bericht. Op Open Forum kon moeilijk ingegaan worden op een nieuwsbericht dat De Volkskrant zelf niet eens gebracht had! Men keek daar altijd neer op zogenaamde piraten, verbonden als men was aan KRO en VARA met dezelfde nestgeur. Alleen Dick Slootweg had wel eens een goed woordje over voor de vrije radio, maar die ging niet over dit nieuws als redacteur kunstzaken. Toen ik belde om te zeggen dat ik niet verwachtte dat zij ingingen op nieuws dat voor hen niet eens bestond werd mij gezegd dat men er inderdaad niets mee deed. “Probeer het bij Het Parool, dat is ook Amsterdamser.” Het Parool had het nieuws inderdaad wel gebracht, maar had geen zin in iets positiefs over zo’n zender. Ik kwam bij De Groene terecht, waar men er wel voor openstond. Ik wist dat op het prikbord bij hen iets van mij uit Forum hing, alleen daardoor al moest mijn naam er bekend zijn.
Mijn stuk over de verraderlijke overval na zoveel jaren “gedogen” had een ijzersterk slot. Als men iedereen die op de bandjes stond als medeplichtige en dus als organisator van misdrijven beschouwde, dan moest men ook even langs bij de burcht van Praag. Ons radioprogramma had het allereerste interview met de in september 1989 vrijgelaten Václav Havel gehad. Hij weet in ieder geval wat het is om opgesloten te worden, kon ik besluiten. Het was voor mij een mooi gevoel te kunnen zeggen tijdens het tweede verhoor, die Derde Pinksterdag: “Op dit ogenblik wordt mijn artikel over uw overval gedrukt. U wordt uitgenodigd de president van Tsjechoslowakije te arresteren.” De smerissen gingen er niet op in.
Op bureau Lijnbaansgracht werden mijn zakken doorgenomen. De tandenborstel die ik bij mij had gestoken werd in een plastic zakje gedaan, benevens mijn portemonnee. Mij werd gevraagd te tekenen voor de “ontvangst” van deze goederen. “Dan zal ik eerst mijn geld moeten natellen, want waarom zou ik u vertrouwen?” “Dan niet, dan tekenen wij wel voor jou.” Je bent soms u en soms jou voor deze mensen. Maar die truc kon ik ook uithalen. De besnorde agent die in mijn kontzakken ging graaien voegde ik toe: “Dat vind je wel lekker hè?” Hij trok zijn hand terug: “Denkt u dat echt?” “Dat zie ik zo wel aan je snor.” Geschrokken begon hij tegen zijn collega’s: “Mijnheer denkt dat ik het lekker vind om in zijn achterzak te voelen.”
Met excuses aan gaye vrienden en met de verbaasde vaststelling achteraf dat Nederlandse smerissen er niet op gaan rammen als zij verbaal een tegenaanval krijgen. Toen althans niet.
De bijbel mocht ik houden. Men keek er van op dat ik zoiets bij mij had. In de kale ruimte lag een prop papier met iets bruins eraan op de grond – hoe het er kwam en wat het bruine was bleef te raden. Toen de deur even open werd gedraaid trapte ik het vieze ding, handiger dan ik gewend ben van mijzelf, naar buiten. De vrouwelijke smeris trapte het weer de cel in.”En als je niet uitkijkt laat ik je zelf de hele boel schoonmaken.” Die zat. Er was een bel waarmee je een of ander verzoek kon uiten – alsof je in het ziekenhuis lag. Er kwam een moment waarop ik er toch aan toe was naar de wc te gaan. Dit werd toegestaan. Het duurde de betrokken smeris echter blijkbaar te lang. “Komt er nog wat van of moet ik je helpen?” Daar ging hij weer! “Ja dat wil je maar al te graag, hè?” (Het was een andere dan de zakkengraaier). Eenmaal buiten liep ik naar het nogal verafgelegen kraantje. ”Heehee, wat moet dat?” “Ik ga mijn handen wassen. Zou je ook eens moeten doen.” “Dat heb ik nog nooit meegemaakt,” zei de verbouwereerde smeris. “Dan maak je het nu mee. Voor alles is er een eerste keer.” Vanuit antropologisch standpunt een leerzame scène.
Slaaptekort maakt mij gevatter dan in uitgeslapen toestand.
Na een onbekend tijdsverloop in deze politiecel werd ik opgehaald voor transport. De afstand bureau Lijnbaansgracht-Hoofdbureau Elandsgracht, drie minuten lopen, moest natuurlijk per auto worden afgelegd. Hier werd ik in een cel gedeponeerd met een brits, een metalen wc-pot midden in de cel en zowaar een knopje waar je eens in de zoveel minuten (een kwartier?) wat water uit kon krijgen. Er was hoog in deze ruimte zowaar een raam waardoor de blauwe lucht te zien was.
Er was mij niet gevraagd of ik medicijnen gebruikte. Dat deed ik niet. Als ze nodig waren geweest waren ze niet verstrekt. Als mijn lief bij mij was geweest en ook was opgepakt – had ze dan de gelegenheid gehad te zeggen dat zij insuline moest hebben en van een maaltijd voorzien moest worden? Ik dacht aan Hans Kok en vooral aan mijn lief – zo zorgvuldig behandelt dit systeem zijn zogenaamde verdachten.
Ergens die ochtend werd ik opgehaald “voor verhoor”. Natuurlijk volkomen toevallig kwam ik op de trap collega Rob Straus tegen, die zij dus ook van zijn bed getild hadden (een uur later, dat wel – hoorde ik achteraf). Wij hoefden niet te doen alsof we elkaar niet kenden – “zo kom je nog eens iemand tegen” zei een van de begeleidende smerissen. Wij hadden niets te verbergen – dit was juist de kracht van het radiostation. “Dus ik als agent zou bij uw vergadering mogen zitten?” “Jazeker. Het zou misschien handig zijn geen uniform aan te trekken, om vragen te voorkomen. Maar iedereen mag er bij zijn.” Ongeloof.
Flard van het verhoor. Toen ik te horen kreeg dat men nogal veel van mij wist – onder andere dat ik naar A. in Groningen zou zijn gegaan wist ik dat het allemaal wel meeviel. A. zat nu immers in Leuven. Men ging een rijtje namen na met de vraag of ik die of die kende. “Willem van F. – die kent u van de Zilverberg.” “Ik weet niet of hij daar gewoond heeft. Daar ken ik hem zeker niet van. Hij is de W van WHS, het station dat in Radio 100 is opgegaan.” Ik begon het grappig te vinden, want ik wist wat deze abracadabra betekende – en zij wisten dit niet. Op zeker ogenblik moest ik wel zeggen dat het mij te veel werd doordat ik gebrek aan koffie en vooral aan eten had. “U krijgt straks een maaltijd.”
Dit klopte, het zal omstreeks twaalf uur geweest zijn. Door het luikje werd een Unilever-opwarmhap geduwd. Bieten, een stukje dood dier, iets aardappeligs en een appel. Het geheel te nuttigen met een plastic lepeltje. Wensen aangaande dieet waren niet aan de orde gesteld. Het moest maar zo. Omdat ik een ongeschilde appel slecht aankan schilde ik deze met de rand van het plastic lepeltje, hetgeen lukte. Detentie maakt onverwacht vindingrijk en handig. Onophoudelijk was er een geklingklang op de verwarmingsbuizen, waar ik niets van begreep en waarvan ik ook niet kon weten of het voor mij bestemd was. Er was hier iemand die ik kende, maar die had ik al gezien en die zou ik wel weer spreken.
(Over bekenden gesproken: de volgende dag had NRC-Handelsblad een verhaal over de open dag die net die dag was gehouden op het Hoofdbureau van Politie te Amsterdam. De cellen konden de journalisten ook bekijken. Ik zag een foto van de brits met mijn jas er op in de lebrale kwaliteitskrant. Ik was blijkbaar net weg voor verhoor. Aanleiding tot een nieuw artikel van een collega van wijlen De Waarheid die er even niet was geweest en die vanwege de vrijheid van meningsuiting was opgesloten. Compleet met gids voor het schillen van een appel met een plastic lepeltje. Bij NRC-Handelsblad was men niet geamuseerd. Bij dezen dan alsnog, colleeegeeee....)
Bij het tweede verhoor, ergens in de middag, kreeg ik te horen dat ik waarschijnlijk nog voor de avond vrijgelaten zou worden. Mijn moeder was aan de balie geweest om te zeggen dat ik onmiddelijk vrijgelaten diende te worden, ik moest haar maar even bellen waar de heren bij waren. Zoveel drang om voor haar kroost op te komen verraste mij wel.
Af en aan wegdommelend in de warmer wordende middag slaagde ik er toch in het hele Evangelie volgens Mattheüs te lezen. Ik kreeg nog bezoek van een ambtenaar van de reclassering, want waar ik van verdacht werd daar kreeg men minimaal al gauw drie jaar voor, dus werd meteen de reclassering ingeschakeld. Toen ik vertelde waarvoor ik zat zei hij: “Hebben ze nou echt niets beters te doen?” Voor mij geen weet. Zijn visitekaartje zit nog steeds in mijn bijbel.
En toen kwam het ogenblik waarop ik losgelaten werd. Moeizaam hannesen met het veters opnieuw indoen. Portemonee weer in ontvangst nemen, en niet te vergeten tandenborstel en tandpasta. Tot ziens, zeiden de smerissen. Dat hoop ik niet, heren, kon ik alleen terugzeggen.
Proeflokaal Marconi was niet ver van het hoofdbureau, dus na enige aarzeling over wat te doen met de herwonnen vrijheid stommelde ik daarheen. Voor de aanwezigen een wonderlijke verrassing – die avond zou een solidariteitsfeest gehouden worden in Paradiso en daar was zowaar een van de gevangenen. Er was er nu dus nog maar een over, Rob, die weigerde zijn naam te noemen (alsof ze die niet wisten). Dat ik de bijbel bij mij gestoken had vond men een intrigerend detail, wat mij meteen de naam André met de bijbel opleverde. Iemand kwam op het idee Psalm 140 op te slaan, om vast te stellen dat de tekst zeer toepasselijk was op onze situatie. Snel ging men ermee naar de sigarenboer om de hoek, die nog tamelijk laat open was en waar gekopieerd kon worden. Die avond werd Psalm 140 uitgedeeld in het gebouw van de Vrije Gemeente.
Vervolgens heb ik het klaargespeeld te douchen. Ik had geprobeerd zo goed en zo kwaad als het ging mij te reinigen met water uit het zuinige kraantje in de cel, wat tot een plas op de grond geleid had die een vieze blik aan de bewaker ontlokte. “Schoon water, mijnheer.” Men is niets gewend daar. Boterhammen – lief in Leuven gesproken, die reageerde wat vlak, ongeloof, zegt zij nog steeds, achteraf, excuses en verhaal voor de buurvrouw, en op naar Paradiso. Was dit een manifestatie mede speciaal voor mij? Fransien en ik konden even voordoen hoe je vingerafdrukken worden afgenomen. Ik heb geloof ik vanuit de zaal iets gezegd, maar het bleek al gauw niet over de gevangengenomenen te gaan. Het maakt achteraf niet uit.
Er was wel na afloop een lawaaidemonstratie voor Rob – die er niets van gehoord heeft en vroeg was gaan slapen (hij zat toch niet aan de straatkant). Bij die demonstratie hoorde ik dat een collega met wie wij het programma maakten op staande voet ermee stopte, gewoon omdat hij bang was. Na ruim zes jaar het onverhoedse einde van Paul Vlaanderen – maar het was eerlijk en er viel niets tegen in te brengen. De ram op de deur is eng.
En daar grauwde mij het vooruitzicht toe straks alleen in bed te liggen op de plaats waar ze mij waren komen halen. Nooit heb ik zo’n behoefte gehad aan – waar het op neergekomen zou zijn, ik zeg het eerlijk – vreemdgaan als die avond. A. was te ver weg. Zomaar, een aardige begrijpende vrouw?
M* was lief tegen mij, opvallend en wat onverwacht, maar zij woonde samen. Smachtend zocht ik de blik van andere M*, die een en al oog voor een vriendin was en mij geen enkele blik waardig keurde. Alsjeblieft....
Ze zag mij niet en daar bleef het bij. Voor de zonde behoed.
Van vervolging op grond van artikel 140 is niets gekomen. Behalve de uitdraai van Waarheid-medewerkenden heb ik al het ontvreemde teruggekregen. Deze diefstal viel ongetwijfeld onder dezelfde handige dienst die vaststelde dat ik de hoorn niet goed op de haak had gelegd in de studio zodat men mij over saxofoonmuziek had horen praten. Iets wat men ook gewoon op de radio had kunnen horen – en ik was niet de spreker, dat was onze opvolger.
De technische mogelijkheid in woningen en dergelijke te luisteren via de telefoon werd en wordt in dit soort tapverslagen weggemoffeld – tezeer Big Brother. Waarschijnlijk wordt deze snuffelmethode ook niet als bewijs erkend.
Een van de eersten die op het herrezen Radio 100 te horen was, was ijdeltuit Ed van Thijn, die tegen de schoonogige Rita (Miss Akira) in de microfoon zei: “Gelijke monniken gelijke kappen,” doelende op de behandeling van niet-legale zenders, waarmee hij meteen deelnemer werd aan een organisatie met het oogmerk het plegen van misdrijven. Samen met (de achteraf al even ijdele) Havel.
Het stuk voor De Groene was een brief van een gevangene geworden verwerkt in een stuk van iemand anders die zelf nog even bij Radio 100 is komen werken.
Radio 100 is twaalf jaar later alsnog bezweken aan de nationalisatie en zogenaamde vermarkting van trillingen per seconde.
Van voetstappen op de trap, ook op andere trappen, schrik ik nog steeds. Ook overdag.
(Foto's achtereenvolgens: ikzelf in 1991 - o onbarmhartige tijd, bij het radioprogramma Transkul, voor de overval, op de oorspronkelijke foto stonden nog twee collega's die ik maar heb weggesneden; de zangeres van Bettie Serveert!; collega Fransien van Radio 100; Václav Havel).